1. Tijd en ruimte
- Ga met je kind op zoek naar gelijkenissen en verschillen: ”Hoe verschilt dit van …? Hoe gelijkt dit op …? Waar heb je dit nog gezien of ben je dit tegengekomen? Herken je dit van vroeger?”
- Laat je kind zeggen welke dag we zijn, welk tijdstip of welk uur. bv. we zijn zondag , het is avond, het is zes uur.
- Laat je kind de weg beschrijven naar oma of tante.
- Duid aan hoe zaken die vroeger geleerd werden, nu weer van pas komen en hoe dingen die je nu leert, later kunnen dienen.
- Duid regelmatig eenvoudige oorzaak-gevolg relaties aan.
2. Aandacht richten:
- Maak duidelijk wat je wil, wat je doel is en waarom je dat doel wil bereiken .
- Benoem zoveel mogelijk.
- Zorg voor oogcontact voordat je jouw kind iets vertelt, meedeelt, vraagt, beveelt,…
- Houd je kind zo dicht mogelijk bij wat je het wil laten zien, horen, proeven, ruiken of voelen.
- Lichamelijk contact werkt ook stimulerend: de hand van je kind nemen, het op de schoot nemen, …houdingen die het gevoel geven dat er samengewerkt wordt.
- Gebruik positieve taal en aanmoediging. Je taal is belangrijk: duidelijkheid, de juiste toon, het gepaste tempo, … aangepast met de lichaamstaal.
- Je kind heeft nood aan herhaling en dit op verschillende manieren.
- Als je gericht wil werken met je kind, kies dan een moment dat de energie het grootst is, zowel bij jou als bij je kind.
- Vermijd storende zaken indien dit nodig is: radio, tv, …
1. Bekwaamheidsgevoel (ik kan het / ik steek mijn vinger op)
- Niet alleen “Bravo” zeggen, maar erbij zeggen waarom je het goed vindt.
- Moedig je kind aan en benoem het prettige gevoel dat het kind ervaart omdat het slaagde in zijn opzet. Dit is een beloning voor zijn/haar inspanning.
- Merk inspanningen van je kind op en benoem ze.
- Wijs bij mislukking aan wat toch nog positief was.
- Vergelijk prestaties met eerdere prestaties van je kind en niet met die van andere kinderen.
- Wijs op doorzettingsvermogen en inzet.
- Zorg voor activiteiten waarbij je jouw kind laat ervaren dat het iets kan.