1. Analyseren
- Uitleg geven over de kleuren van een verkeerslicht.
- Een puzzel laten maken en laten inzien dat, uit hoe meer delen een geheel bestaat, hoe moeilijker het is om een overzicht te houden.
- Samen gezelschapspellen spelen.
- Samen een cake bakken en vooraf de ingrediënten overlopen.
- Bij hoofdrekenen: laat moeilijke getallen in stukken delen, enkel het tweede getal opsplitsen. Bv: 148 + 68 = 148 + 60 + 8
67 – 39 = 67 – 30 - 9
- Werk stap per stap bij samengestelde opdrachten.
2. Vergelijken
- Vraag nu en dan eens aan je kind om iets te vergelijken, bv. welke taart is de grootste? Welk huis is het hoogste?
- Weet dat ‘bijna gelijk’ niet ‘gelijk’ is.
- Probeer ook te kijken naar details, die kunnen belangrijk zijn.
- In gelijkaardige dingen kunnen ook nog verschillen zitten, bv. dit zijn twee gelijkaardige glazen, maar zijn ze wel helemaal gelijk?
- In verschillende dingen kunnen ook nog gelijkenissen zitten, bv. een peer en een appel , wat is er gelijk? Het is fruit, maar ….
- Als je vergelijkt, weet dan dat je fouten vermijdt.
- Bij cijferen kun je vergelijken van de uitkomst en de geschatte oefening.
- Laat voelen dat je kind al gelijkaardige oefeningen maakte, geef een voorbeeld en laat dan de nieuwe oefening oplossen.
- Bij spelling kun je de woorden met hetzelfde spellingsprobleem onder elkaar laten schrijven.
- Een opdracht kun je uiteen halen: Dit kan ik al, dit leerde ik toen, nu moet ik nog …
1. Deelgenootschap, ik wissel uit
- Doe veel samen, wissel van gedachten. Ga een discussie met je kind niet uit de weg.
- Moedig je kind aan om hulp te bieden aan broertjes, zusjes of andere kinderen.
- Vertel je kind welke impact het heeft op jouw handelen.
- Wissel aan tafel ervaringen en belevenissen van de dag uit.
- Spoor je kinderen aan naar mekaar te luisteren en belangstelling voor mekaar op te brengen.
- Neem je kind mee naar familieactiviteiten, zowel de prettige als de droevige.
- Zorg voor een warme, fysieke band: samen spelen, zingen, hand in hand lopen …
- Breng je kind in contact met groepen buiten het gezin: andere gezinnen, school , jeugdbeweging, wijkfeesten, …
- Laat kinderen ervaren dat er verschillende gewoonten zijn binnen elke groep: op school en thuis kunnen er bv. andere afspraken en regels zijn.
- Wijs erop dat tot een groep behoren zowel rechten, als plichten met zich meebrengt.
- Laat je kind ervaren dat het zich “ beschaafd” uitdrukken nodig is om tot goede deelgenootschap te komen. Dit betekent: geen grove taal, niet kortaf, op school in A.N.,. Anders kan het dat de andere je mijdt.
2. Bewustzijn van veranderbaarheid (ik verander)
- Spreek je kind over de veranderingen die je in jezelf ervaart.
- Veranderen gebeurt in kleine stapjes. Tracht elke stap bij je kind te zien en te verwoorden.
- Bekijk fotoalbums of video-opnames, vertel verhalen over de eerste kinderjaren, vertel over hoe het toen was.
- Bespreek met je kind de veranderingen die het mag verwachten .